Zie de
leliën op het veld, Zie, hoe schoon zij bloeien ! Wie doet haar, van zorgen vrij, Daar zo heerlijk groeien ? Wie gaf haar die stille pracht, Wie dat kleed, zo rein en zacht, Zonder zijns gelijke ? |
God,
de Heer, riep u uit d' aard, Doet zo blij u tieren, Hij gaf u dat schone kleed, Dat gij d' aard zoudt sieren; Dat gij ons bij zorg en smart, Met een stil gelovig hart, Leert op Hem vertrouwen. |
O,
verblijd u dan, mijn hart ! Werp op Hem uw zorgen, Die na droeve winternacht Roept de lentemorgen; O, vertrouw in lief en leed, Die de bloemen niet vergeet, Is ook mij een Vader. |
.
.