.
Matthéüs 7: 9 -11
Of wat mens is er
onder u, zo zijn zoon hem zou bidden om brood,
die hem een steen zal geven?
Of een slang, als hij om vis vraagt?
Als gij dus, zondige mensen, aan uw kinderen
goede gaven weet te schenken, hoeveel te meer zal
dan uw Vader, die in de hemelen is, het goede
geven aan wie het Hem vragen.
* "De liefde
en tederheid van vaders voor hun kinderen komen van
Hem, niet van de natuur, maar van den God der natuur,
en daarom moeten zij in Hem nog oneindig groter zijn.
Hij vergelijkt Zijne zorge over Zijn volk bij die van
een vader over zijne kinderen, Ps. 103:13,
ja bij die ener moeder, welke gewoonlijk nog tederder
is, Jes. 66:13. Maar hier wordt verondersteld, dat
Zijne liefde, tederheid en goedheid, die van aardse
ouders zeer ver overtreffen; en daarom wordt bij de
redenering een > hoe veel te meer <
gebruikt, en dit is gegrond op deze ontwijfelbare
waarheid, dat God een oneindig beter Vader is dan
aardse ouders; Zijne gedachten zijn hoger
dan hun gedachten, en zij weten te geven,
gepast en tijdig, hoe veel te meer dan niet
God: want Hij neemt aan, als zij verlaten, Ps. 27:10.
Ten eerste, God heeft meer kennis; ouders
koesteren dikwijls ene dwaze liefde, maar God is wijs,
oneindig wijs; Hij weet wat wij behoeven, wat wij
begeren, en wat goed voor ons is. Ten tweede,
God is vriendelijker; indien al het medelijden van
alle tedere vaders in de wereld verenigd was in het
hart van éénen, dan zou dit, vergeleken bij de
barmhartigheden onzes Gods, als ene kaars wezen,
vergeleken bij de zon, of een droppel bij den oceaan.
God is rijker, en meer in staat om aan Zijne kinderen
te geven, dan de vaders van ons vlees. Want Hij is de
Vader onzer geesten, een immer liefhebbende, een
eeuwig levende Vader. De ingewanden van vaders zijn
bewogen, zelfs over ongehoorzame kinderen, zoals die
van David over Absalom... "
* Matthew Henry
(1662-1714), Commentaar op de Bijbel
|